Ik wil een dokter in een witte jas
In november 2018 kwam ik aan bij VidaPura in Portugal. Het werd mijn eerste serieuze vrijwilligersklus. Alhoewel ik me had voorgenomen op die plek al mijn kwaliteiten in te zetten – ik had mezelf tenslotte gepresenteerd als ‘handywoman’ – was het juist deze plek waar ik flink door het ijs zakte. Het liefst wilde ik op de vlucht slaan, maar Ole stond het me niet toe.
Een blik terug in de tijd.
Ole en de ezels
Ole heeft een paardenstaart. Het elastiek zit losjes om zijn blonde haren. Deze fleurige veertiger kan je met zijn ogen betoveren. En dat is wat hij bij mij doet. Na de eerste paar dagen kunnen wij samen lezen en schrijven. Het wordt me gauw duidelijk dat de ezels zijn beste kameraden zijn. Elvis is de man en samen met zijn vrouw en dochter zorgt hij ervoor dat in deze groene oase in Portugal een grasmaaier overbodig is. Iedere dag rond een uurtje of vier haalt Ole ze van ergens tussen de heuvels op. ‘Hey lekkere schoffies van me’, hoor ik hem zeggen als hij naar ze toe loopt. Met een touw losjes om hun hals bindt hij de familie aan elkaar en zo gaat er een treintje van vier over het nonchalant aangelegde pad richting de receptie. De gasten kijken er niet van op. Zo gaat het hier.
Knuffelen
Zodra de ezels binnen het hek staan, begint de knuffelsessie. Terwijl Ole zijn aandacht aan de vrouwtjes geeft, hapt Elvis in de jas van zijn baasje. Met een paar duwende elleboogbewegingen probeert Ole hem af te wenden, maar als Elvis hier geen gehoor aangeeft, draait hij zich driftig om. ‘Kappen nou, maat’. Het is duidelijk wie hier de touwtjes in handen heeft. Na wat gesteggel tussen de mannen overwint de liefde en vervolgt Ole zijn knuffelsessie met Elvis. Als ook Elvis zijn portie heeft gehad, begint Ole aan de rest van zijn dagelijkse routine. Hij controleert de hoeven, schept poep en ververst het hooi. De eend woont tegenover de viervoeters en is tevreden met wat vers water en zaden. Ze is minder nukkig dan haar overbuurman. ‘Nou, doei, lieverdjes’, zegt Ole als hij op weg gaat naar zijn huis op de heuvel.
Yogadeck
Al dagen aanschouw ik dit tafereel vanaf het yogadeck. Dit ronde houten plateau is gebouwd op een van heuvels van het landgoed waar VidaPura haar gasten ontvangt en biedt zicht over de droogliggende rivier. Het is de kleur van de natuur die hier overheerst en ze laat zich in al haar gedaantes zien. In de morgen, als de zon net op is, liggen de groene velden nog onder hun deken van dauw. Later op de ochtend veranderen ze van gedaante en zijn ze vers en sappig. En dan, aan het einde van de middag, zo tegen de klok van vier uur, vleit de zon zich achter de heuvels en duwen de takken van de bomen de mensen naar binnen. De winter is in aantocht.
Ik wil naar huis
Alles doet me zeer. De straal van de warme douche op mijn rug voelt helend en de knuffels van Ole verzachten mijn hartpijn. Toch doet alles nog zeer. Zo zeer, dat mijn vertrouwen in een herstel tijdens de reis zich net zo diep in de grond heeft verstopt als de kastanjes die ik vandaag in de aarde duwde. Keer op keer graaf ik het vertrouwen op, trek ik het uit de zoden omhoog en beveel ik het bovengronds te blijven. Nu heb ik geen zin meer het op te graven. De oplossing voor mijn kwelling had ik al tijden geleden verwacht. Ik bel naar huis en deel mijn strijd. Vertwijfelende reacties volgen, begrip en vragen wisselen zich af. Zij horen frustratie, bestempelen het voorzichtig als een opwelling en troosten me. Voor mij is er nog maar een richting mogelijk. Huiswaarts. Ik wil een dokter in een witte jas.
Zondag
Het is zondagochtend als ik een bericht naar Ole stuur. ‘Heb je even tijd voor me?’ Ik weet dat zondag zijn heilige dag is. Toch krijg ik een bericht van hem terug. ‘Tuurlijk lieverd. Zo bij de yogadeck?’ In mijn zondagse joggingpak slenter ik vanaf de boerderij via de heuvel de vallei in. Een dik vest over mijn trui en de capuchon op mijn hoofd. Het loopje naar boven bevestigt mijn gevoel. Ik ben leeg. Zodra ik boven ben nestel ik me op het houten plateau. Ik neem alvast een beetje afscheid van het tafereel wat ik vanaf hier kan aanschouwen. De dag is grauw, de mist hangt lui tegen de dennen aan. In de verte zie ik hem aan komen lopen. Het lukt me niet mijn tranen te bedwingen.
‘Och schat. Er zit jou behoorlijk wat dwars, he?’
‘Ik geloof dat ik naar huis moet’.
Ole is stil. Hij luistert naar mijn verhaal, onsamenhangende zinnen verlaten tussen de tranen door mijn mond. Ondertussen draait Ole een shagje en zodra hij klaar is, wil hij het pakje aan mij geven. Ik laat hem de sigaretten zien die ik de dag ervoor in het dorpje kocht. Met zijn aansteker reikt hij naar me uit en steekt eerst mijn sigaret aan voor hij zichzelf bedient.
‘Wat denk je thuis te vinden?’
‘Ik weet het niet. Maar het kan zo niet langer. Het klopt niet. Ik heb pijn en niks helpt’.
Weer is hij stil en geeft hij me de ruimte om me van mijn beknellende gedachten te ontdoen. Ik kijk in zijn ogen en ook al ken ik hem nog maar kort, ik voel me geliefd.
‘Oké. Dit is wat ik denk.’ In het veld beginnen de ezels luidkeels te balken. Hij richt zijn blik op hen en spreekt ze kalmerend toe.
‘Thuis ga je naar een fysiotherapeut en die gaat vertellen dat je oefeningen moet doen. Je zal hulp krijgen en het zal je goed doen. Je zal ook afstand doen van datgene wat deze reis je kan brengen. Nederland is een fantastisch land, maar het is niet de plek waar jij nu moet zijn.’
Het stadium dat ik mijn verdriet kan verbloemen ben ik bij het betreden van deze sprookjesachtige omgeving voorgoed gepasseerd. En dus stromen er nog meer tranen over mijn wangen.
‘Lieverd, ik nodig je uit om te blijven. Met al je pijn. Op deze plek zijn zoveel mensen die iets voor je kunnen betekenen. Die begrijpen waar je in zit. Waar je mee kan delen. Wat heb je te verliezen?’
Ik ben inderdaad op een punt gekomen waar ik voor mijn gevoel weinig meer te verliezen heb. Toch kost het me de grootste moeite me over te geven aan de ellendigheid die ik in mijn hele lijf voel.
‘Ik wil gewoon niet dat het zo gaat.’
De cirkel in ons gesprek herhaalt zich een paar keer, maar we zetten elke keer een kleine stap in een nieuwe onbekende richting.
‘Blijf. Ga het aan. Huil erom, maar ga het nu niet weer oplossen zoals je het altijd hebt proberen op te lossen. Kijk wat dat je heeft gebracht. Verruim je blik.’
Een nieuwe weg
Het is alsof Paulo Coelho tegenover me zit. Die schreef eens: ‘Pas als je de moed toont je weg te gaan, toont de weg zich aan jou’. Ik voel me verloren en gevonden tegelijk. Het maakt me verdrietig dat ik me zo verdrietig voel. Dat het niet over is. Dat ik op deze reis deze pijn met me meezeul. Tegelijkertijd besef ik me dat deze overtuiging me juist in de weg zit om vanuit vrijheid verder te kunnen trekken op mijn tocht. Het is tijd om moed te tonen. Stil te staan en te huilen. Zoveel te huilen als ik wil. En met het gebalk van de ezels zo dichtbij, valt het misschien niet zo op. Daarbij, met de knuffels van Ole op aanvraag, durf ik het wel aan. Ik blijf.